De doornappel is een invasieve plant in de landbouw. De plant kan tot 2 meter hoog worden en heeft grote witte tot lilakleurige bloemen. Deze agressieve, invasieve soort komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika, maar gedijt door de klimaatverandering steeds beter in onze streken.
De doornappel groeit goed op zonnige, droge locaties en bemeste, kalkhoudende bodems. De plant leeft een jaar en zet zijn vruchten af om zich voort te planten.
De doornappel heeft zich ontwikkeld tot een plant met een groot uitbreidingsvermogen en is niet makkelijk te bestrijden. Een uitgeplukt exemplaar kan nog kiemkrachtige zaden aanmaken, die tot 70 jaar in de bodem kunnen overleven.
De doornappel is zeer giftig. Landbouwdieren kunnen ziek worden als ze ervan eten. Bij grote hoeveelheden kunnen ze zelfs sterven. Alle plantendelen bevatten alkaloïden, dit zijn giftige stoffen. Het zijn vooral de bloemen, zaden, onrijpe doosvruchten en wortels die potentieel gevaarlijke concentraties van deze alkaloïden bevatten.
De concentratie aan giftige stoffen hangt af van de leeftijd en groeiplaats van de plant en van weersomstandigheden waaraan de plant onderhevig is. Dit zorgt voor variatie in de concentratie giftige stoffen tussen planten onderling.
De gevoeligheid voor de giftige stoffen verschilt sterk per diersoort. Zo zijn paarden veel vatbaarder dan bijvoorbeeld geiten. Runderen ervaren toxiciteit bij orale inname van doornappel vanaf 1.000 zaden per dag, of 60 gram wortel of blad. Een dodelijke dosis voor runderen varieert tussen 0,06% en 0,09% van hun lichaamsgewicht, wat overeenkomt met 120 gram wortel of blad.
Dieren mijden de plant vaak door de afstotende geur en smaak. De stekelige doosvrucht nodigt ook niet uit tot consumptie. Problemen worden vooral veroorzaakt wanneer gedroogde plantendelen in hooi of voordroog terechtkomen. Opname van de zaden in voeder en jonge plantjes leiden het vaakst tot vergiftiging.
Laat dieren niet grazen in weides of velden met veel doornappel. Reinig oogsten wanneer er kans is op aanwezigheid van doornappel.
Heb je een doornappel ontdekt? Verwijder deze onmiddellijk. Platrijden of stukmaken is niet voldoende. De plant moet uit de grond verwijderd worden en apart ingezameld. Dit kan met een wiedeg (in landbouwgebied) of een schoffel (in de tuin).
De ontwikkeling van de doornappel kan beperkt worden door een aantal ingrepen:
Zorg voor nauwkeurig onderploegen en beheer van tussenteelt.
Zet in op langere rotaties tussen winter- en voorjaarsteelten.
Reinig het oogstmateriaal als er doornappels in het zaaigoed zitten.
Trek overblijvende planten handmatig uit (met handschoenen!), verwijder ze van het veld en vernietig ze. Zelfs na het uittrekken kan de plant nog kiemkrachtige zaden vormen.
De belangrijkste alkaloïden in doornappel werken in op het centraal zenuwstelsel. De voornaamste symptomen zijn versnelde ademhaling en hartslag, problemen met coördinatie en gezichtsvermogen, dorst, droge slijmvliezen, verhoogde lichaamstemperatuur, vergrote pupillen, krampen, verlamming, ademhalingsverlamming met fatale afloop.
Specifiek voor rundvee zijn de symptomen droge muil en neusspiegel, rusteloosheid, gebrek aan eetlust, zweten, spasmen, snelle ademhaling en eventuele dood.
Een dier dat doornappel heeft ingenomen, kan behandeld worden door decontaminatie en symptomische behandeling, of een antidotum. Het is aangewezen steeds een dierenarts te consulteren.